2.1

Perspectieven op intelligentie

Intelligentie is een abstract begrip. Twee Nederlandse onderzoekers, Wilma Resing en Pieter Drenth, omschrijven intelligentie als een aaneenschakeling van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden, zoals:

  • abstract, logisch en consistent kunnen redeneren
  • relaties kunnen ontdekken, leggen en doorzien
  • problemen kunnen oplossen
  • regels kunnen ontdekken in schijnbaar ongeordend materiaal
  • met bestaande kennis nieuwe taken kunnen oplossen
  • je flexibel kunnen aanpassen in nieuwe situaties
  • zelfstandig kunnen leren, zonder directe en volledige instructie nodig te hebben

Om te kunnen bepalen in hoeverre intelligentie kunstmatig te benaderen is door AI, is het van belang om intelligentie vanuit verschillende perspectieven te bekijken:

> Het neurowetenschappelijk perspectief: intelligentie wordt gezien als het vermogen om iets te kunnen leren en begrijpen. Het is een vorm van cognitie, oftewel het vermogen om informatie op te kunnen nemen en verwerken. Dit vermogen wordt gekoppeld aan ons brein. Het is daarom van belang om de werking van het brein nader te bekijken.

> Het neuropsychologisch perspectief: het is niet eenvoudig om intelligentie af te lezen uit ons brein. Binnen de neuropsychologie worden de functies van ons brein in relatie gebracht met gedrag. De mate van intelligentie wordt vaak gemeten aan de hand van psychodiagnostische tests. Denk bijvoorbeeld aan de IQ-test. 

> Het neurofilosofisch perspectief: intelligentie laat zich niet eenvoudig kwantificeren. Er zijn verschillende vormen van intelligentie en het is lastig om deze exact te definiëren. Intelligentie wordt vaak benaderd als een meetbaar resultaat, terwijl onze vermogens die intelligent gedrag voorstuwen vaak worden overgeslagen. Intelligentie komt onder andere voort uit ons vermogen om onszelf in anderen te verplaatsen.

> Het kunstmatig perspectief: op basis van de inzichten over menselijke intelligentie kunnen we bepalen in hoeverre we dit met AI kunnen bereiken. Computers kunnen goed rekenen, maar in hoeverre kunnen computers daadwerkelijk denken zoals mensen dat kunnen? De vraag is of onze vermogens zoals bewustzijn en empathie kunstmatig te benaderen zijn en in hoeverre dit noodzakelijk is. 

Het neurowetenschappelijk perspectief

Het brein is een complex orgaan. Het bestaat uit miljarden neuronen, oftewel zenuwcellen, die met elkaar in verbinding staan. Ondanks het feit dat onze hersenen slechts twee procent van het lichaamsvolume beslaan, verbruiken ze een kwart van de totale energie. Het brein heeft zijn ‘rimpelige uiterlijk’ te danken aan de neocortex (volgens sommigen omdat het eigenlijk niet in de schedel past). De neocortex, Latijn voor ‘nieuwe schors’, is betrokken bij functies die we doorgaans associëren met intelligentie, zoals redeneren, abstract denken en taal. Naast de mens hebben andere zoogdieren, zoals apen en dolfijnen, ook een redelijk ontwikkelde neocortex en vertonen intelligent gedrag. Hierdoor gaat de indeling in ‘mensenbrein’, ‘zoogdierenbrein’ en ‘reptielenbrein’ die vaak wordt gehanteerd niet op. 

Visuele weergave van het menselijk brein (zijaanzicht)

Volgens Lisa Feldman Barrett, hoogleraar in psychologie, hangt de mate van intelligentie voornamelijk af van het aantal neuronen en de wijze waarop deze gestructureerd zijn. Ze bepleit hiermee dat de lizard brain een mythe is. Mensen onderscheiden zich hoofdzakelijk van andere intelligente zoogdieren door het hoge aantal neuronen (die tevens omgeven zijn door een dikkere isolatielaag, waardoor de signalen sneller doorgegeven kunnen worden). 

Ons brein als toekomstvoorspeller

Jeff Hawkins, oprichter van Palm Computing, legt in zijn TED Talk uit 2003 uit dat intelligentie voortkomt uit het vermogen van het brein om voorspellingen te doen. Hij vergelijkt de neocortex met een geheugensysteem. Alle ingekomen informatie wordt opgeslagen in de neocortex. Steeds als er informatie binnenkomt wordt deze vergeleken met hetgeen al is opgeslagen. Wanneer informatie overeenkomt wordt deze niet alleen herkend, er wordt tevens aangegeven wat er bij eerdere ervaringen vervolgens gebeurde. Je hersenen zijn dus eigenlijk continu bezig om de toekomst te voorspellen. Dit gebeurt echter onbewust, het gaat automatisch. Om dit te illustreren introduceert hij het altered door gedachte-experiment. 

Stel je voor dat iemand de deurknop van je voordeur verplaatst. Wanneer je thuiskomt gaat je hand automatisch naar de plek waar de deurknop hoort te zitten. Het zal misschien een fractie van een seconde duren, maar binnen no time heb je door dat er iets niet klopt. 

Je brein doet dit echter niet door een hele database van duizenden deuren af te gaan. Het is intuïtief. Je brein maakt continu voorspellingen over de omgeving. Dit wordt in de cognitieve neurowetenschappen ook wel predictive coding genoemd. Hierbij ontstaat een loop van voorspellingen over informatie die gaat komen en die wordt vergeleken met de informatie die daadwerkelijk binnenkomt. Bij deze vergelijking kan een voorspellingsfout ontstaan. Deze fout past vervolgens de voorspelling weer aan. Als het verschil niet groot is wordt er weinig aandacht aan besteed, maar als er iets gebeurt wat niet in de lijn der verwachting ligt gaat alle aandacht daar naar uit. Dit verklaart ook waarom je jezelf niet kunt kietelen; de voorspellingsfout is te klein, je weet precies wat je doet.

Het neuropsychologisch perspectief

Neurowetenschappers zijn steeds beter in staat om bepaalde functies aan specifieke hersengebieden te koppelen. Toch weten we over de werking van intelligentie nog relatief weinig. Het is namelijk wezenlijk anders dan bijvoorbeeld motorische functies. Wanneer een specifiek deel in mijn hersenen wordt geprikkeld en mijn arm gaat omhoog, dan is de connectie duidelijk zichtbaar. Bij intelligentie ligt dat anders. De resultaten ervan worden vaak pas later zichtbaar. Het is bijvoorbeeld moeilijk om te bepalen welke zet in een schaakspel precies voor de overwinning heeft gezorgd. Het is meer een samenspel van verschillende slimme zetten. Zo werkt het brein eigenlijk ook; verschillende gebieden werken samen om intelligent gedrag voort te brengen. 

Thinking fast and slow

Ondanks het feit dat we nog weinig weten over de lokalisering van hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor intelligentie, komen we wel steeds meer te weten over de processen in het brein die verantwoordelijk zijn voor ons denkvermogen. Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman introduceert in zijn boek Thinking, Fast and Slow uit 2012 het principe van Systeem 1 en Systeem 2. Dit wordt ook wel de dual processing theory genoemd. 

> Systeem 1 staat voor het snelle, automatische denken. Het gebeurt onbewust en wordt gekoppeld aan instinctieve en emotionele keuzes. Het is intuïtief en kost ons weinig energie.

> Systeem 2 staat voor het trage, beredeneerde denken. Het is een bewust proces en wordt gekoppeld aan rationele keuzes. Informatie wordt verzameld en afgewogen en de verwerking ervan kost veel energie. 

Er bestaat volgens deze theorie een wisselwerking tussen de twee systemen. Signalen komen binnen bij Systeem 1 die ze vervolgens voorlegt aan Systeem 2. In de meeste gevallen worden de suggesties van Systeem 1 moeiteloos door Systeem 2 overgenomen en vindt de verwerking zonder veel aanpassingen plaats. De meeste informatie wordt dus automatisch en onbewust verwerkt, ook al vinden we dat als rationele wezens moeilijk om toe te geven. We vertrouwen op ons gevoel.

Meten is weten

Om intelligentie vast te kunnen stellen worden intelligentiemetingen gedaan. Dit gebeurt voornamelijk aan de hand van psychodiagnostische tests. Het intelligentiequotiënt (IQ) is daarbij de meest gangbare maat van intelligentie. Het is echter niet eenvoudig om het niveau van intelligentie op een betrouwbare en valide wijze vast te stellen. Intelligentie bevat uiteenlopende vaardigheden die bijna onmogelijk in een test te vangen zijn. Daarbij is het een momentopname en kan de fysieke en emotionele staat van een deelnemer aan de test de uitkomst sterk beïnvloeden. 

Het neurofilosofisch perspectief

Hoe ingenieus de (neuro)cognitieve theorieën ook zijn, er zijn een aantal belangrijke aspecten die ons gedrag voorstuwen en onze keuzes beïnvloeden, die zich niet gemakkelijk wetenschappelijk prijsgeven. Deze kunnen ook wel ‘the big 5’ van intelligentie genoemd worden. Achtereenvolgens behandelen we bewustzijn, vrije wil, empathie, creativiteit en common sense

Bewustzijn

Bewustzijn maakt dat we ons onder andere bewust zijn van onze emoties en gedachten, dat we keuzes en de gevolgen daarvan kunnen ervaren en dat we kunnen reflecteren op ons gedrag. Het is daarmee een zeer belangrijk aspect van menselijke intelligentie. Tegelijkertijd is het misschien wel het grootste mysterie. Het onderwerp staat pas vanaf de jaren ’80 als serieus onderzoeksgebied op de wetenschappelijke agenda. Een mogelijke verklaring voor het ontstaan van zelfbewustzijn is dat het is geëvolueerd in de eerste grotere apen die zich hoofdzakelijk in bomen verplaatsten. Zij moesten namelijk rekening houden met hun eigen lichaamsmassa ten opzichte van de draagkracht van boomtakken.

Er wordt onderscheid gemaakt in het primair en secundair bewustzijn. Het primair bewustzijn, ook wel het sensorische bewustzijn genoemd, is het vermogen van mensen en dieren om waarnemingen te integreren met geheugen, om op deze wijze een bewustzijn van het heden te creëren. Het gaat dus over het bewustzijn van de wereld om hen heen in het hier en nu, zonder enig gevoel van verleden en toekomst. Het secondair bewustzijn is de toegankelijkheid van een individu tot zijn geschiedenis en plannen en wordt ook vaak geassocieerd met het bewust zijn van eigen bewustzijn. Secondair bewustzijn omvat functies zoals zelfreflectie, abstract denken en wil. De rijkste vorm is aanwezig bij mensen.

Een algemeen geaccepteerde wetenschappelijke verklaring voor ons bewustzijn is er niet. Vaak wordt er gesproken over de explanatory gap, oftewel de verklaringskloof. We kunnen weliswaar verklaren op welke wijze pijn fysiologisch werkt (namelijk het afvuren van C-zenuwvezels), maar dat helpt ons niet om te begrijpen hoe pijn voelt. Pijn is subjectief en moeilijk om objectief over te brengen. Een boeiend fenomeen daarbij is dat wanneer kinderen zich hebben gestoten, ze in sommige gevallen pas gaan huilen nádat ze daadwerkelijk het bloed gezien hebben. Waarneming is niet voor niets een van de belangrijkste onderdelen van bewustzijn. Toch is het bewustzijn van de waarneming niet altijd nodig om ons aan te zetten tot handelen. Wanneer je bijvoorbeeld op straat loopt en op je telefoon aan het appen bent, dan kun je een lantaarnpaal ontwijken zónder dat je deze bewust geregistreerd hebt. Het lijkt dus met name ons onderbewuste (oftewel Systeem 1) te zijn dat ons in leven houdt. 

» De inhoud van het bewustzijn is betwijfelbaar, maar het bestaan ervan is zeker, want zonder bewustzijn kun je dat niet betwijfelen. «

Daarbij is het de vraag of bewustzijn deels aangeleerd is of niet. Een baby van 6-12 maanden ziet zichzelf in de spiegel als speelmaatje. Vanaf 18 maanden herkennen baby’s zichzelf en hebben dus dan pas een vorm van zelfbewustzijn. Dit is aangetoond door middel van de ‘spiegeltest’. Door een vlekje op het hoofd te plaatsen, wordt gekeken of ze eraan voelen of het eraf proberen te poetsen wanneer ze zichzelf in de spiegel zien. 

Vrije wil

Een begrip dat samenhangt met bewustzijn en vaak in relatie wordt gebracht met menselijke intelligentie is vrije wil. De vrije wil wordt doorgaans gedefinieerd als het vermogen van rationeel handelende wezens om controle uit te oefenen over de eigen daden en beslissingen. Toch is de vrije wil bij mensen niet onomstreden. Met het inzicht dat veel van ons gedrag voortkomt uit Systeem 1 processen, wordt aangenomen dat onze daden en beslissingen veelal onbewust zijn en dus niet volledig gecontroleerd worden door onze vrije wil. Deze zienswijze wordt binnen de filosofie ook wel de deterministische stroming genoemd. Het determinisme stelt dat alle gebeurtenissen onder invloed van de natuurwetten volledig bepaald worden door voorafgaande gebeurtenissen en impliceert dus dat de wil niet vrij is. Deze visie wordt gedeeld door gerenommeerde wetenschappers, zoals Dick Swaab. Zij stellen dat het brein materieel is, dat materie onderhevig is aan natuurwetten en er dus geen vrije wil is.

Deze visie staat pal tegenover het libertarisme dat stelt dat het individu de mogelijkheid heeft om meer dan één mogelijke beslissing te nemen onder bepaalde omstandigheden. Aangezien de maatschappij individuen moreel verantwoordelijk houdt voor hun handelingen is vrije wil een vereiste. Voorstanders van het libertarisme stellen dat het determinisme te kort door de bocht is. Er is namelijk geen eenduidige definitie van vrije wil, waardoor men het niet over hetzelfde heeft. Daarnaast is er op geen enkele manier een experiment gedaan dat vrije wil definitief uitsluit. Dat wij gedrag automatiseren wil nog niet zeggen dat we geen vrije wil hebben. Bijvoorbeeld in het geval van een tennisser: het daadwerkelijk reageren op een service is reactief, maar de volgende zet bepalen is strategie. Net als doelen stellen en daarnaartoe werken. 

Empathie

Empathie, oftewel inlevingsvermogen, is de vaardigheid om je in te kunnen leven in de situatie en gevoelens van anderen. Door empathie zijn we in staat om ook de non-verbale communicatie van anderen te lezen en te begrijpen. Niet alleen mensen, maar ook sommige diersoorten vertonen empathie. Zo zijn er apen die elkaar troosten en olifanten die terugkomen op de plek waar een familielid is gestorven. 

Er zijn echter wetenschappers die de vraag stellen of empathie wel zo positief is bij het nemen van beslissingen. Yale-professor Paul Bloom bepleit in zijn boek Against Empathy uit 2018 dat empathie helemaal niet zo’n goede raadgever is als wij denken. Met name wanneer het gaat om langetermijnbeslissingen. Empathie blijkt namelijk enorm eenkennig te zijn. We voelen meer empathie voor mensen die op ons lijken. Daarbij richt het zich vaak op individuen, of kleine groepen. Dat verklaart waarom veel mensen zich drukker maken om het lijden van iemand die van de fiets is gevallen, dan om het lijden van een hele bevolkingsgroep, of het lijden van de planeet. 

» You can’t put yourself in the shoes of a tree. «

–– Paul Bloom

Mensen die erg empathisch zijn blijken vaak ook enorm wraakzuchtig te zijn. Wanneer er bij een groep mensen (met name uit de eigen sociale groep) onrecht wordt aangedaan, dan moét ertegen worden opgetreden. Zijn conclusie is dat empathie op de korte termijn heel leefbaar is, maar dat het op de langere termijn averechts kan werken. Wanneer er bijvoorbeeld één kind sterft als gevolg van vaccinatie, dan vertelt empathie je dat de hele operatie stilgelegd moet worden. Maar het stoppen van vaccineren kan betekenen dat er veel meer kinderen zullen sterven op de langere termijn. 

Creativiteit

Creativiteit wordt vaak gezien als het wonder van het menselijk brein. Het is niet zozeer een specifiek vermogen, maar meer een aspect van menselijke intelligentie in het algemeen. Het is verankerd in conceptueel denken, perceptie, geheugen en reflectie. Creativiteit is het vermogen om ideeën of artefacten te ontwikkelen die nieuw, verrassend en waardevol zijn. Net als bij bewustzijn en vrije wil zijn wetenschappers er nog niet helemaal uit hoe het precies werkt. Hoogleraar psychologie en filosofie Margaret Boden bepleit in het artikel Creativity in a Nutshell uit 2009 dat we niet zozeer de vraag moeten stellen óf iets creatief is of niet, maar dat we onszelf moeten afvragen hóe creatief iets is en op welke wijze. Ze maakt onderscheid tussen drie vormen van creativiteit:

1: Extrapolatie: bij deze vorm van creativiteit gaat het om het combineren van bestaande ideeën. Deze nieuwe combinaties kunnen zowel bewust, als onbewust ontstaan.

2: Exploratie: deze vorm van creativiteit heeft te maken met het exploreren van denkstijlen. Bijvoorbeeld een schrijf- of schilderstijl. Creativiteit ontstaat hierbinnen door nieuwe ideeën binnen de bestaande denkstijl te ontwikkelen.

3: Transformatie: bij transformatie worden de beperkingen van denkstijlen doorbroken. Dit wordt ook wel gezien als de diepste vorm van creativiteit. Het ontstaat wanneer ‘het ondenkbare’ mogelijk wordt gemaakt. Dergelijke ideeën kunnen enkel ontstaan wanneer denkstijlen worden aangepast, of zelfs volledig getransformeerd worden.  

Creativiteit is meer dan ‘nieuwigheid’. Wanneer een kleuter een random opeenvolging van noten op een piano aanslaat, dan zal dit niet direct als creatief gezien worden. Creativiteit wordt ook begrensd door de geschiedenis: wat telt als creativiteit in een bepaalde periode of plaats, kan in een andere periode als belachelijk, dom of gek worden bestempeld. Een gemeenschap moet ideeën dus accepteren als creatief en creativiteit is daarmee sociaal ingebed in onze samenleving. 

Common sense

Common sense bestaat uit alle kennis over de wereld; van fysieke en zichtbare aspecten, tot culturele en dus meer impliciete regels, zoals hoe je met elkaar omgaat. Het is voor ons bijvoorbeeld heel logisch dat als we onze sokken in de wasmachine stoppen, dat deze er de volgende dag nog steeds inzitten. En dat als je een vreemde op straat een klap geeft, dat deze dan boos wordt (en je hoogstwaarschijnlijk een klap teruggeeft).

Mensen leren echter niet alleen door feitenkennis, we leren ook door dingen te doen. Door interactie met onze omgeving. Onze omgeving is daarbij geen constante en in veel gevallen cultuurgebonden. Deze kennis wordt ook wel tacit knowledge, of onbewuste kennis genoemd. Een belangrijk onderdeel hierbij is het principe van naive physics. Dit is het intuïtieve begrip dat mensen hebben van objecten in de fysieke wereld. Baby’s leren al voor hun eerste levensjaar dat voorwerpen niet ophouden te bestaan als je ze niet meer ziet en dat ze niet door een dichte deur kunnen lopen. Mensen hebben een vergelijkbare intuïtie op het gebied van psychologie. Baby’s van drie maanden oud ‘weten’ al dat mensen hun doelen doorgaans proberen te bereiken met zo min mogelijk inspanning. 

Intelligentie lijkt vanuit het neurofilosofisch perspectief voornamelijk een eigenschap die we aan onszelf toeschrijven, om de wereld en onszelf begrijpelijk te maken. Met name de complexe concepten die wij aan het brein willen koppelen, zoals bewustzijn en vrije wil, zijn voornamelijk sociale concepten die wetenschappers (overigens met de grootst mogelijk moeite) geconstrueerd hebben. We zijn tot dusver niet in staat gebleken ze te modelleren en kunnen ze niet een-op-een linken aan gebieden in het brein. Dat geldt wel voor aspecten zoals waarneming en motoriek, die heel goed te volgen zijn in het brein. Maar intelligentie is veel moeilijker objectief te meten. Het gaat bij dergelijke metingen toch vaak om interpretaties. We doen hetzelfde met meer alledaagse dingen, zoals honger en dorst. Een ‘flauw gevoel’ is ook slechts een uiting van hetgeen wij honger noemen en feitelijk een tekort aan stoffen in ons fysieke systeem is. Maar omdat deze complexe processen moeilijk te bevatten én over te dragen zijn, hebben we er woorden aan gegeven. Het is een vereenvoudiging. Mensen zouden raar opkijken wanneer je rood beschrijft als ‘de kleur die je ziet wanneer licht met een golflengte van 700nm door de retina naar je hersens wordt gestuurd’.

Het kunstmatig perspectief

Al vanaf de introductie van de term AI in de jaren ’50 staat human level AI↓ Oftewel Artificial General Intelligence (AGI). Deze vorm van intelligentie zou in staat moeten zijn om alle intellectuele taken uit te voeren die een mens ook kan uitvoeren. >Hoofdstuk 1.1 als prominente stip op de horizon. 

» For the present purpose the artificial intelligence problem is taken to be that of making a machine behave in ways that would be called intelligent if a human were so behaving. «

–– John McCarthy, 1955

We hebben de neiging om menselijke eigenschappen toe te kennen aan wezens en objecten die niet-menselijk zijn. Dit wordt ook wel antropomorfisme genoemd. Wanneer onze laptop niet opstart, dan zeggen we dat ‘hij niet wil opstarten’. Meesters in het spelletje Go noemden Alpha Go ‘creatief’, nadat ze door het algoritme verslagen waren. Blijkbaar had de computer een bepaald patroon geleerd die de spelers niet kenden. Het lijkt er dus op dat zodra we iets niet meer begrijpen, we er menselijke termen op plakken (net zoals we dat bij complexe eigenschappen van onszelf doen). De verwachting is dat dit alleen maar zal toenemen. Nu is het nog betrekkelijk eenvoudig om de werking en output van machines te verklaren, maar wanneer ze steeds complexer worden ontkomen we er niet aan om over ze te praten in ‘geestelijke termen’. Het helpt ons om de wereld overzichtelijk te houden en te begrijpen. Om te kunnen bepalen of computers menselijke intelligentie kunnen benaderen is het van belang om te bepalen in hoeverre ‘the big 5’ van menselijke intelligentie geautomatiseerd kunnen worden. 

Bewustzijn

Binnen de experimentele onderzoeken over bewustzijn ondervinden wetenschappers met name moeilijkheden vanwege het ontbreken van een algemeen aanvaarde operationele definitie. Het is daardoor vrijwel onmogelijk om een bewijs te leveren die een echt bewustzijn van een kunstmatige vorm van bewustzijn kan onderscheiden. Dit maakt het lastig om zelfbewustzijn van machines volledig uit te sluiten.

Het is daarbij de vraag in hoeverre een hoger bewustzijn voor machines noodzakelijk is om intelligent gedrag te kunnen vertonen. Het gaat met name om de reflectie van de werking van het eigen cognitieve vermogen. Naast self-awareness kan dus ook gekeken worden naar self-assessment en self-management. Een machine kan in dat opzicht een vorm van bewustzijn vertonen wanneer deze in staat is om doelgedreven keuzes te evalueren en deze op basis van ervaringen zelfstandig bij te stellen. Dit komt behoorlijk in de buurt van de definitie van AI↓ “AI zijn intelligente systemen die zelfstandig taken kunnen uitvoeren in complexe omgevingen en eigen prestaties kunnen verbeteren door te leren van ervaringen.”, aldus De Nationale AI-cursus. >Hoofdstuk 1.1

Het lijkt erop dat we bewustzijn voornamelijk toeschrijven aan andere mensen, omdat hun uiterlijke kenmerken en gedragingen op die van onszelf lijken. Aangezien ik ervan uitga dat ik zelf een bewustzijn heb, ga ik ervan uit dat anderen dat ook hebben. Dit maakt het niet ondenkbaar dat we in de toekomst ook bewustzijn aan machines toeschrijven die op ons lijken.

Vrije wil

Vooralsnog wordt vrije wil hoofdzakelijk toegekend aan mensen. Dit hangt nauw samen met de structuur van onze hersenen. Doordat de meeste dieren niet beschikken over de relatief grote neocortex van de mens zijn zij niet in staat om te reflecteren op hun gedachten en zijn daardoor niet in staat om hun eigen daden en beslissingen te controleren. Zij volgen enkel op wat de natuur heeft voorgeprogrammeerd. Net zoals computers handelen op basis van de optimalisatiedoelen die zijn meegegeven door programmeurs. 

Toch kun je je afvragen in hoeverre onze drijfveren daadwerkelijk verschillen van de doelen die we machines meegeven. Emoties, zoals angst, honger, en liefde, zijn ook evolutionair geprogrammeerd om ons te helpen overleven en voort te planten. Het zijn ‘handige trucjes’ van de natuur, zodat wij in termen van overleving de juiste beslissingen maken. Wanneer je een computer programmeert om niet kapot te gaan, kun je dat in feite vergelijken met een mens die niet dood wil gaan. 

Empathie

Door empathie zouden mensen in staat zijn om betere keuzes te kunnen maken dan emotieloze machines. Een machine kan niet lijden en kan zich dus ook niet in ons verplaatsen. Maar dat betekent niet dat ze emoties niet kunnen herkennen. Sterker nog, volgens onderzoekers van Ohio State University zijn computers er zelfs beter in dan mensen. Emoties kunnen namelijk afgelezen worden van gezichtsuitdrukkingen. Dit gaat in essentie om patroonherkenning, iets waar deep learning-algoritmen enorm goed in zijn. Computers zijn nu al in staat om 21 emoties af te lezen op basis van gezichtsuitdrukkingen op foto’s. De onderzoekers gingen echter nog een stap verder. Hun hypothese is dat emoties de bloedsomloop in het gezicht veranderen. Elke emotie zorgt voor een andere gezichtskleur. Hierdoor zou je in staat moeten zijn om emoties te herkennen, zelfs bij de afwezigheid van gezichtsuitdrukkingen. Aan de hand van machine learning↓Het gaat bij machine learning over een revolutie waarin mensen niet meer programmeren (als dit, dan dat), maar waarin machines zelf regels afleiden uit data. >Hoofdstuk 1.1-methodieken zijn de onderzoekers in staat geweest om verschillende emoties succesvol te classificeren aan de hand van patronen in gezichtskleur. 

Machines kunnen vervolgens leren wat de verschillende emoties betekenen en op basis van deze emoties hun gedrag aanpassen (overeenkomstig met de optimalisatiedoelen die meegegeven zijn). Ook al kunnen deze machines emoties niet voelen, kunnen ze wel empathisch handelen.

Creativiteit

Veel mensen denken dat échte creativiteit door computers nooit mogelijk zal zijn. Computers hebben geen hoger bewustzijn en zouden daarom niet kunnen waarderen wat ze voortbrengen. Ze zouden geen aanleiding hebben om hun diepste gevoelens te communiceren met anderen. Daarbij wordt een computer altijd nog geprogrammeerd door mensen en zijn het menselijke parameters die opgevolgd worden. 

Toch betekent dit niet per definitie dat computers en creativiteit niet samen kunnen gaan. Computers zijn al in staat om kunstwerken te maken, muziekstukken te componeren en grappen te bedenken. En steeds vaker kunnen mensen het onderscheid met het menselijk werk niet meer maken. Daarnaast zijn computers in staat om combinaties te maken die wij niet konden voorzien, misschien wel juist doordat ze niet sociaal zijn ingebed. Wellicht gaat het hier over het nabootsen van creativiteit, maar dat betekent niet per definitie dat het niet creatief is.

Common sense

Veel van de kennis die wij bezitten is voor ons vanzelfsprekend en we spreken deze dan ook zelden uit. Dit maakt het voor een computer echter extreem lastig om te leren. Je kunt een neuraal netwerk weliswaar voeden met een miljoen artikelen over alles wat we over de wereld weten, maar mensen schrijven de voor ons vanzelfsprekende dingen niet op. Zoals het feit dat een piramide niet eetbaar is. Aangezien dergelijke kennis voor ons enorm voor de hand ligt, is het lastig om in te schatten wanneer je volledig bent. Een bekend experiment in deze context is de ambitie van onderzoeker Douglas Lenat in de jaren ‘80 om alle menselijke kennis die we over de wereld bezitten in een computer te stoppen. Al deze kennis moest geformuleerd worden in logische als-dan regels. Als je buiten door de regen loopt dan wordt je nat. Als je nat bent dan droog je je af met een handdoek. Et cetera. De belofte was dat ze binnen 10 jaar een machine zouden hebben met meer kennis dan de mens, oftewel super human knowledge. Toch heeft dit experiment niet geleid tot AI. 

Er zijn ontwikkelingen in common sense door het gebruik van kennisgrafen. Dat zijn een soort databases, maar dan met veel meer verbindingen tussen de verschillende onderwerpen. Het is eigenlijk een oude technologie die onder kennisrepresentatie valt. Met kennisgrafen kun je basiskennis aan AI meegeven, die bijvoorbeeld helpt bij
het begrijpen van natuurwetten. 

Intelligentie opgesloten in een kamer

Zelfs wanneer je alle kennis over de wereld in een computer programmeert, dan blijft de vraag of een computer daadwerkelijk begrip heeft van zijn handelen. Dit begrip wordt ook wel intentionaliteit genoemd. Er bestaan verschillende gedachte-experimenten die de mogelijke aanwezigheid van intentionaliteit bij computers bevragen.

De Chinese Kamer

‘De Chinese Kamer’ is een gedachte-experiment van filosoof John Searle uit 1980. Hij bedacht het experiment om aan te tonen dat als een computer zich precies zou gedragen als een mens, deze niet per definitie ook denkt als een mens. Searle uitte hiermee kritiek op een ander gedachte-experiment, namelijk de Turing Test, waarin juist de tegenovergestelde stelling wordt aangenomen. Het gedachte-experiment gaat als volgt: 

Iemand die geen woord Chinees spreekt wordt opgesloten in een kamer, waar alleen een boek, schrijfgerei en papier aanwezig zijn. Sommige vellen papier zijn leeg, terwijl anderen vellen met Chinees schrift zijn beschreven en geordend zijn in verschillende stapels. Het boek bevat instructies in de moedertaal van de proefpersoon, waarin wordt beschreven op welke wijze gehandeld moet worden wanneer een vel papier via een gleuf de kamer in wordt geschoven. Afhankelijk van het symbool dat op het vel staat, kan een instructie bijvoorbeeld zijn om een teken op het vel te schrijven, deze op de linker stapel te plaatsen en het bovenste vel van de rechterstapel door de gleuf te stoppen. 

De kamer kan hierbij gezien worden als een computer, de proefpersoon als een processor, het boek als een programma en de stapels papier als het geheugen. Deze opzet zou kunnen slagen voor de Turing Test, omdat mensen die met het systeem communiceren niet door zouden hebben of ze met een Chinees sprekend persoon aan het communiceren zijn of niet. Searle vraagt zich af of dit een intelligent systeem is. Begrijpt het systeem daadwerkelijk Chinees? Volgens Searle is het antwoord nee, de proefpersoon volgt slechts de regels op en heeft geen idee waar de conversatie over gaat. Net zomin als het boek of de vellen papier dat weten. Computers zijn daarmee volgens Searle symboolverwerkende machines zonder begrip van hun eigen handelen. Daarmee zou general AI↓Artificial General Intelligence zou in staat moeten zijn om alle intellectuele taken uit te voeren die een mens ook kan uitvoeren. >Hoofdstuk 1.1. volgens hem onmogelijk zijn. 

Mary’s Kamer

Intentionaliteit heeft een interessante eigenschap. Naast het algemene begrip dat wij van onze omgeving en ons handelen hebben, heeft deze tevens een subjectief karakter. Denk bijvoorbeeld aan smaken en kleuren. Voor elk individu is de beleving ervan anders. Dit worden ook wel ‘qualia’ genoemd, oftewel de kwalitatieve eigenschappen van een waarneming. Qualia kunnen in principe niet letterlijk beschreven worden. Wanneer je bijvoorbeeld de kleur rood omschrijft aan iemand die nog nooit rood gezien heeft, dan zal deze nooit volledig begrijpen wat rood is, omdat hij de ervaring ervan mist. Je kunt bijvoorbeeld wel zeggen dat rood de kleur van vuur heeft, maar iemand die nooit rood gezien heeft zal deze analogie niet begrijpen. 

Om het bestaan van qualia aan te tonen bedacht filosoof Frank Cameron Jackson het gedachte-experiment ‘Mary’s Room’. Mary is een kleurwetenschapper die alles over rood weet. Ze heeft de kleur echter nog nooit gezien, aangezien ze haar hele leven al in een zwart-witte kamer zit en alle overige informatie uit haar omgeving alleen via een zwart-wit beeldscherm ziet. De vraag is of Mary dan enig begrip heeft van de wijze waarop de kleur rood eruitziet. 

» Als Mary alles weet over rood, weet ze dan ook hoe rood eruitziet? «

Volgens dit gedachte-experiment dus niet. Pas wanneer ze voor het eerst naar buiten mag zal ze daadwerkelijk ervaren wat rood is. Emoties zijn in dat opzicht ook qualia. Je kunt een machine er alles over leren, maar hij zal ze nooit echt ervaren. Het gedachte-experiment ‘de filosofische zombie’ stelt echter dat het zeer moeilijk is om te bewijzen dat qualia daadwerkelijk bestaan. Wanneer je een zombie met een mes steekt zal deze, volgens de algemene opvattingen, niets voelen. Toch kan de zombie zich wel gedragen alsof hij pijn heeft, door bijvoorbeeld ‘au’ te roepen, terug te deinzen of te vertellen dat het pijn doet. Hij kan namelijk alle kenmerken van pijn geleerd hebben en deze toepassen. Ook al gaan we ervanuit dat hij het niet daadwerkelijk voelt, kunnen we dat moeilijk bewijzen. 

De wereld is geen kamer

Wat opvalt is dat veel van deze gedachte-experimenten zich afspelen in een afgesloten kamer. Maar hoe reëel is deze vergelijking? Mensen zouden ook geen intelligent gedrag kunnen vertonen als ze hun hele leven in een kamer opgesloten zouden zitten. Zonder ervaringen in de fysieke wereld zou ik ook niet in staat zijn om common sense te ontwikkelen. Dingen hebben geen betekenis van zichzelf. Dingen krijgen betekenis door de rol die ze spelen in ons leven. Onze hersenen werken eigenlijk zelf ook als een Chinese Kamer. Zenuwcellen weten ook niet wat ze doen en waarom ze dit doen. Ze zijn een schakel in het grotere geheel. Net zoals een processor in een computer. Op basis van voorgaande inzichten kunnen we een aantal voorwaarden benoemen voor intelligentie:

1: Intelligentie zit niet alleen in je hoofd (embodied cognition). Intelligentie wordt gevormd door onderdelen van het gehele lichaam.

2: Intelligentie ontstaat door interactie met de omgeving (symbol grounding). Representaties in onze geest krijgen pas betekenis door de koppeling met sensomotorische ervaringen.

3: Intelligentie is sociaal (theory of mind). Intelligentie hangt samen met het besef dat de eigen opvattingen, verlangens en emoties kunnen afwijken van die van een ander.

Om deze voorwaarden mogelijk te maken zal er in de toekomst meer gekeken moeten worden naar de ontwikkeling van robots, in plaats van computers. Dit hoeven echter geen robots te zijn zoals we die nu kennen uit films, met een menselijke uitingsvorm. Het gaat hoofdzakelijk om verschillende sensorische ‘voelsprieten’, zoals bijvoorbeeld een camera. Veel AI-onderzoek richt zich daarnaast te veel op het ontwikkelen van algoritmen zonder de juiste context. Vaak worden algoritmen getraind in een gesimuleerde omgeving. Het ‘ontwikkelen in een vacuüm’ kan leiden tot algoritmen die weliswaar nauwkeurig zijn, maar niet de juiste problemen aanpakken ‘in de echte wereld’.

De wetmatigheden van intelligentie

Je kunt je afvragen waarom we überhaupt menselijke intelligentie nastreven. Het menselijk brein is qua structuur bijna het tegenovergestelde van een computer: complex en holistisch versus gestructureerd en binair. Een mens kan goed kijken, maar niet zo goed redeneren. Een computer kan goed redeneren, maar niet zo goed kijken. Juist wat wij intuïtief doen en ons weinig energie kost, is voor een computer complex en kost veel energie. En vice versa. Dit wordt ook wel Moravec’s paradox genoemd: 

» High-level reasoning requires very little computation, but low-level sensorimotor skills require enormous computational resources. «

 –– Hans Moravec, 1988 

De huidige neurale netwerken↓Artificiële neurale netwerken worden gebruikt binnen deep learning en zijn oorspronkelijk gebaseerd op het menselijk brein, waarbij neuronen laagsgewijs met elkaar verbonden zijn. >Hoofdstuk 1.1 zijn in verhouding tot het menselijk brein nog enorm klein. Mensen en computers maken daarbij hele andere fouten, bijvoorbeeld bij beeldherkenning. Zo kan een computer compleet van slag raken wanneer het aantal pixels wordt veranderd, terwijl dit voor mensen geen problemen zou opleveren. Tegelijkertijd trappen mensen in allerlei optische illusies, die een computer nooit van de wijs zouden brengen. We verleggen daarbij continu wat we intelligent vinden. Zodra iets werkt noemen we het geen AI meer. Het feit dat een navigatiesysteem ons door de stad kan leiden vinden we niet bijzonder meer. Als je daar een sticker ‘nu met AI’ op plakt, dan zouden mensen dat raar vinden (ook al is het feitelijk wel een vorm van AI). 

We proberen al vanaf de jaren ’50 menselijke intelligentie na te bootsen met computers en tegelijkertijd verleggen we steeds de horizon van wat we intelligent vinden. Een interessante paradox, maar wellicht ook een overbodige. De structuur en capaciteiten van computers zijn dermate anders dan die van ons brein, dat het soort intelligentie ook compleet anders is. De Turing test is vanuit dat perspectief de verkeerde meetlat, het is te antropomorfisch. Een zelfrijdende auto zou niet als de mens moeten rijden, de context moet juist meeveranderen. Net zoals de impact van de eerste auto’s op de openbare weg niet te vergelijken is met een paard en wagen. Stel je voor dat de verkeersregels hier niet op aangepast waren. Grappig detail is dat de capaciteit van een motor wel nog steeds wordt uitgedrukt in paardenkracht (PK). 

» The question of whether machines can think is about as relevant as the question of whether submarines can swim. « 

–– Edsger W. Dijkstra, 1984

In plaats van het mechanisme van intelligentie in het brein te kopiëren (en de biologie die daarmee gepaard gaat) lijkt het logischer om de fysieke equivalenten ervan zien te vinden, oftewel parameters van intelligentie, en deze proberen te optimaliseren. Net als bij een vliegtuig. We hebben niet letterlijk de vliegtechniek van een vogel gekopieerd, maar gekeken naar de krachten van vliegen, namelijk lift, gewicht, stuwkracht en slepende kracht. Pas toen mensen het idee loslieten dat we de vliegtechniek van een vogel moesten kopiëren (en niet meer met grote vleugels probeerden te fladderen) zijn er grote stappen gezet. De vraag is in hoeverre vergelijkbare krachten ook voor intelligentie te formuleren zijn.

Een formule voor intelligentie

Om de wetmatigheden in kaart te kunnen brengen is het belangrijk om naar de oorsprong van intelligentie te kijken. Biologische evolutie stelt een organisme in staat om te overleven door aangepast te blijven aan de veranderende omgeving. Het timeframe van deze verandering moet echter wel langer zijn dan de voortplantingstijd, anders kan het organisme zich niet aanpassen en dus niet overleven. Harvard professor Steven Pinker noemt het gat in deze aanpassingstijd in zijn onderzoek uit 2010 ook wel de cognitive adaptive niche. Om te kunnen anticiperen op snelle veranderingen zijn dus andere, meer cognitieve mechanismen nodig, zoals een voorstellingsvermogen. Mentale simulaties gaan namelijk sneller dan de realiteit, waardoor het mogelijk is om vooruit te kunnen denken. Deze cognitieve vermogens maken het mogelijk om toekomstige veranderingen in de omgeving voor te kunnen stellen en hierop te anticiperen. Door interne cognitieve simulaties kunnen keuzes gemaakt worden die de future freedom of action, oftewel de toekomstige vrijheid van handelen, maximaliseren. Intelligentie is in de basis dus een overlevingsmechanisme.

» Wie niet sterk is,
moet slim zijn. «

Onderzoeker Alex Wissner-Gross stelt in zijn TED Talk uit 2013 de vraag of er een formule voor intelligentie is. Hij gelooft van wel. Hij noemt het zelfs de meest vergelijkbare variant van E = mc² voor intelligentie.

Binnen deze vergelijking wordt intelligentie aangeduid als een force (F), die gedreven wordt om de toekomstige vrijheid van handelen te maximaliseren. Dit gebeurt met enige kracht (T) met de verscheidenheid van mogelijke toegankelijke toekomsten (S) in relatie tot de toekomstige tijdshorizon, tau (τ). Kort gezegd, intelligentie houdt er niet van om opgesloten te zitten. Het probeert de opties zoveel mogelijk open te houden. Intelligentie moet volgens Wissner-Gross gezien worden als een fysiek proces dat de toekomstige vrijheid van handelen probeert te maximaliseren en beperkingen in de eigen toekomst voorkomt.

Deze formule borduurt voort op het inzicht dat er een relatie bestaat tussen intelligentie en wanorde. Uit kosmologisch onderzoek blijkt dat een universum dat meer wanorde produceert betere condities creëert voor het bestaan van intelligente soorten. Om dit te onderzoeken ontwikkelde Wissner-Gross ‘Entropica’ (afgeleid van entropy, wat wanorde betekent). De software is zo ontworpen dat het de ontwikkeling van lange termijn wanorde stimuleert in elk systeem waarin het geplaatst wordt. Met deze insteek heeft de software geleerd om spellen te spelen, te handelen op de beurs en is het zelfs geslaagd voor verschillende intelligentietesten voor dieren, zónder hiervoor geprogrammeerd te zijn. In dat opzicht kun je stellen dat intelligentie voortkomt uit wanorde. Het impliceert echter ook dat onze angst dat machines ons gaan overheersen weliswaar niet klopt, maar niet volledig ongegrond is. Je kunt namelijk stellen dat machines niet eerst intelligent hoeven te zijn, voordat ze proberen controle over te nemen. De urgentie om controle te hebben over de mogelijke uitkomsten blijkt namelijk veel fundamenteler te zijn dan intelligentie. 

» AI is not a fake intelligence, it is the next step in evolution. «

–– Justin Stanwix, Nanotronics 

2.1

Perspectieven op intelligentie